mn

Estancia Von Zillenstein ligt op de Argentijnse Pampa. Hier, temidden van grazende kuddes en wat maté drinkende gauchos, zijn mijn belevenissen uit El Sur del Sur, het meest zuidelijk gelegen land op aarde, terug te vinden.

Friday, December 29, 2006

Bolivarian Barinas

On my trip to Venezuela I visited the town of Barinas, which lies on the vast plains known as the Llanos. Apart from being just another sweltering hot and dusty Latin-American town, it's also the home of Hugo Chavez. The family Chavez run the state like a feudal fiefdom, making good on the fact that brother Hugo is in the presidency. They're known locally as 'la familia real', the Royal Family.

I was driven around by Luis and Deogracia, known locally as El Morocho - the Twin, apparantly because he was half of one. Both work for the government office for agrarian reform. They showed me a former landed estate, confiscated by Chavez' agents, that is now in hands of the government and of peasant farmers. Good stuff! Although this project looked like it was heading down the right direction, what with Cuban agronomists on board to advise the people and million dollar machinery all over the place, most of the reform is turning out to be a bit of a scam. It's not the poor peasants, but Chavez' own family that's raking up the farms after they've been confiscated from the big landholders. A parliamentarian for the opposition told me Chavez' family had at least 20.000 hectares between them thanks to the agrarian reform and other deals - up from 0 hectares 8 years ago when brother Hugo first came into office.

The town of Barinas was making up for Christmas when I was there, and my two new best friends, Luis and El Morocho showed round town as well. As you can probably tell by the video, we'd had a few already...

Monday, December 25, 2006

Merry Christmas

Merry Christmas!

Dat wenst men elkaar toe in de gangen van het Torarica Hotel in Paramaribo, Suriname. We hebben daar net gegeten met Oma Franzje en met Ruby en haar co-stagiaire Elleke, met Jacob en zijn vriendin Monica. Via de achterkant kwamen we binnen, want Oma parkeert op de directie parkeerplaats. "Ik laat hem twee dagen staan als ik wil, ze hebben hier security!" Het eten was niet best en deed er ook nog eens uren over om te komen, maar Oma stond op "zenden" en vulde de wachttijd met mooie verhalen over de grapen van haar vader, Franz Ferdinand - niet de aartshertog. Al met al heel gezellig, al voelt het niet echt als kerst wanneer het 25 graden is en iedereen aan het zwembad ligt.

Het kost me wel moeite te wennen aan Suriname en aan de Surinamers. Ik kwam eerder deze week tot de conclusie dat Suriname (met Brazilie) het enige land in Zuid-Amerika is waarvan ik de taal niet spreek. Want hoewel Nederlands zogenaamd de voertaal is, heb je er in feite weinig aan als je wil weten wat er om je heen gebeurd. Dan moet je gewoon Sranan Tongo verstaan - wat vroeger taki-taki heette. Het is alsof je Engels spreekt in Amsterdam - iedereen verstaat wat je zegt en kan je min of meer bekwaam in die taal antwoorden, maar waar ze het de rest van de tijd over hebben, dat weet je niet. Gelukkig heb ik een kopie van "Sranantongo, Surinaams voor reizigers en thuisblijvers" van Michael Ietswaart en Vinije Haabo meegesjouwd. Geestig en bovendien leerzaam, een aanrader.

Heb eindelijk door hoe ik video's kan bewerken met mijn laptop. Dat is een zegen want ik heb al aardig wat materiaal verzameld in Cuba en Venezuela en heb nog een end te gaan voor ik thuis ben. Dus kan ik nu mooi al aan de slag en wat videos plaatsen op YouTube. Met deze Macbook blijkt het bovendien een koud kunstje om er wat aanschouwbaars van te maken, dus Jan, je wordt bedankt. Alleen uploaden kan ellenlang duren in die cybercafe's - zoals nu het geval - daarom houd ik het voorlopig op korte fragmenten.

Hier een try-out video: Mijn hotelkamer in Caracas, Venezuela.


Sunday, December 10, 2006

Caracas laten we links liggen

Mérida heet deze stad in de Andes van Venezuela en in alles vormt het een contrast met Caracas, waar ik hiervoor was. Geen hitte, geen smog, geen straatrovers en ook geen rovende politie. Althans die ben ik nog niet tegengekomen. In Caracas sprak ik meerdere buitenlanders die door de politie waren beroofd, dat wil zeggen hun paspoort werd afgepakt en om die terug te krijgen moest er betaald worden. Maar hier in de provincie moeten ze van al die stadse drukte niets hebben. Mensen kijken je ook heel begripvol aan als je zegt dat je Caracas maar niets vond, zelf gaan ze er ook liever niet heen. Van een diplomaat in Caracas begreep ik dat de regering expres niets doet aan de gaten in de wegen, of de sloppenwijken, juist om de mensen aan te moedigen om weg te gaan uit de stad. Ook niet zo gek, Venezuela is een immens land met slechts 26 miljoen inwoners. Waarom er dan een geschatte 7 miljoen in een benauwde vallei aan de kust willen wonen is mij een raadsel. De meesten ook nog in geimproviseerde hutten.

President Chavez heeft al jaren plannen om mensen te verplaatsen naar het binnenland, om daar een soort pioniersgemeenschappen te stichten. Een deel van de slachtoffers van de modderlawines van 1999 zijn ook echt op transport gezet naar verlaten mijnstadjes aan de Colombiaanse grens heb ik gelezen. Graag zou ik gaan kijken of daar iets van geworden is, maar daar is helaas geen tijd voor.

Vanmiddag vertrek ik naar Barinas, de thuisstaat van Chavez, waar zijn vader als gouverneur de scepter zwaait. Ben benieuwd wat ik daar aantref. Het betekent helaas wel dat ik deze ontzettend aangename bergstad vaarwel moet zeggen, maar kom hier zeker terug. Gisteren had ik gelukkig nog wel even de kans om met de cabinelift de berg op te gaan - de langste cabinelift ter wereld maar liefst die je van 1500 naar 5000 meter neemt over vier etappes.

Zag gisteren ook de Nova reportage van Cuba waarin ik voorkom - op deze link te vinden - "Paul Scheltus - Correspondent Latijns Amerika" verscheen er maar liefst 2 keer in beeld. Dat is toch mooi...

Thursday, December 07, 2006

Het recht op leven

In Cuba sprak ik Elsa Morejón, een van de weinige personen die het durft openlijk kritiek te uiten op het Cubaanse regime. Haar man, Dr. Oscar Elias Biscet, een bekende mensenrechtenactivist, werd in december 2002 opgepakt na deelname aan een demonstratie en veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf. De aanklacht luidde schending van de nationale soevereiniteit. “Dit is een van de weinige landen waar je opgesloten kunt worden voor je mening,” vertelde ze. “Cubanen mogen naar de VS om daar de demonstreren voor de vrijlating van vijf Cubaanse gevangenen. Maar wie dat recht hier wil uitoefenen wordt gestraft.”


Elsa maakt deel uit van een groep vrouwen die zich de ‘damas blancas’ noemt en elke zondag in het wit betogen bij de Santa Rita kerk in Havana. Deze vrouwen zijn de echtgenotes van de vijfenzeventig mensenrechten activisten die in maart van 2003 veroordeeld zijn tot lange gevangenisstraffen. “Oscar bracht de eerste drie maanden door in een kleine kunstoffe cabine met een gat in de vloer. Hij kon liggend zijn benen niet strekken. Nu is hij in het oosten van het land gevangen in een complex met moordenaars en verkrachters. ” Elsa mag haar man eens in de drie maanden bezoeken en neemt dan voedsel en kleren voor die periode mee. Oscar Biscet is een arts die vraagtekens zette bij de hoeveelheid abortussen die in Cuba worden uitgevoerd. Vooral waar het ging om abortussen in een zeer laat stadium van de zwangerschap. “Hij verdedigt het belangrijkste recht van allemaal,” vertelde Elsa, “het recht op leven.”

In deze video toont Elsa een replica van de cabine waarin Oscar Biscet was opgesloten.

Cuba´s geduld raakt op

Helaas niet in het Parool, maar toch op mijn site... En toch wel in het Parool van zaterdag 9 december.

Cuba’s geduld raakt op.

Door Paul Scheltus

Wie tussen vijf en zes 's avonds over de stoep van Calzada, Linea of La Rampa loopt, de drie boulevards die vanuit het hart van Havana richting zuid-westen voeren, die ontmoet duizenden geduldige Cubanen op weg naar huis. Met hun rug naar de ondergaande zon wachten ze op overvolle bussen die soms maar om het uur komen. Anderen houden taxi’s aan – gammele Amerikanen uit de jaren vijftig met soms wel vijftien passagiers - of ze liften met begripvolle automobilisten mee. Een enkeling springt achterop bij een fietser of brommer en sommigen lopen gewoon naar huis. Verschijnt er uiteindelijk een bus, dan wordt er netjes een rij gevormd. Wie geen plek meer in de bus kan bemachtigen, rijdt mee als een windsurfer, achteroverleunend, staand op de onderste tree van het opstapje.

Het geduld van de Cubanen is legendarisch. Schaarste, torenhoge prijzen en beperkte vrijheden, de meeste inwoners van dit Caribbisch eiland accepteren de dingen zoals ze zijn en wachten rustig uren in de rij voor de bus, de trein of voor hun voedselrantsoen. Dat geduld wordt nu weer op de proef gesteld. Voor het eerst in de 47 jaar sinds de revolutie heeft er een wisseling van de wacht plaatsgehad en niemand, op enkele ingewijden na, weet waar het nu naar toe gaat met Cuba.

Fidel Castro, boegbeeld van de revolutie, is ernstig ziek. Op 31 juli van dit jaar droeg hij de macht over op zijn grondwettelijke opvolger, zijn jongere broer Raul. Nog diezelfde dag werd hij opgenomen voor een operatie aan zijn ingewanden en is sindsdien niet meer in het openbaar verschenen. Als gevolg zijn de groots geplande festiviteiten voor zijn tachtigste verjaardag van 13 augustus verplaatst naar vandaag, 2 december. Vandaag omdat dat het dan precies vijftig jaar geleden is dat Castro en zijn guerilleros voet aan wal zetten in Cuba. De aankomst in 1956 van het schip de Granma (vernoemd naar de grootmoeder van de oorspronkelijke Amerikaanse eigenaar) was het begin van de Cubaanse revolutie.

“Ze zeggen dat de viering dit jaar groter wordt dan ooit tevoren,” zegt Alberto (32), gezeten aan de honderd meter lange balie van een warenhuis dat kip met rijst en bonen serveert. “Ze zeggen dat omdat ze hopen dat het de laatste is.” Het geduld van de Cubanen, vooral van de jongere generatie waartoe Alberto behoort, raakt op. Sinds het uiteenvallen van de voormalige Soviet-Unie en de economische malaise die dat in Cuba tot gevolg had, hopen de frustraties zich op. Tekorten, stroomuitvallen, hoge benzine prijzen en een discrimenerende economie, er lijkt voor de meeste Cubanen maar geen eind in zicht. Maar nu dat Fidel Castro een stap terug doet, bestaat de kans dat er verandering komt.

De scenarios voor de opvolging van ‘s werelds langst zittende president zijn talrijk. Legerleider Raul (75) was altijd de sterke man achter de schermen. Zeer strikt in de leer en meedogenloos met de vijanden van de revolutie. Tegelijkertijd is het leger de belangrijkste economische speler op Cuba, vooral in het toerisme. Raul is in een uitstekende positie om het land in ieder geval economisch te openen. China wordt dan vaak als voorbeeld genoemd. Maar ook het Cubaans socialisme kent zijn hogepriesters, hier schertsend de Taliban genoemd. Deze groep veertigers die sleutelposities in de regering en de partij bekleden zijn doordrongen van de staatsideologie en staan dichtbij Castro zelf. Hun voorman is Arturo Perez Roque, minister van Buitenlandse Zaken. Van hen valt vooral meer van hetzelfde te verwachten. Een Amerikaanse invasie lijkt onwaarschijnlijk, behalve voor de kijkers van de Cubaanse staatstelevisie. Maar het Congres heeft onlangs tachtig miljoen dollar uitgetrokken om in Cuba ‘democratische initiatieven’ te ondersteunen. Wie dat geld krijgt is nog de vraag.

Voor Alberto en zijn vrienden, verstoken van informatie van buitenaf, is het nog lastiger te voorspellen wat er gebeuren gaat. De aard van het regime is bovendien zo dat een Cubaan niet snel het achterste van zijn tong laat zien. Eerst zegt men vaak dat Castro snel beter moet worden, dan dat het leven toch wel erg zwaar is en soms, maar niet altijd, dat ze het beu zijn om bespioneerd te worden.

Het alomtegenwoordige oog van de staat is iets waar Cubanen voortdurend mee leven. “Alleen omdat we hier binnen zitten kunnen we rustig praten,” zegt Alberto, “maar buiten op straat was mijn naam allang door een politieagent genoteerd. Zo en zo praat met toeristen. Overkomt jou iets, dan ga ik het gevang in.” We zitten aan het einde van de balie en drinken met zijn drieen rum uit een glas dat Alberto steeds stiekem bijvult. Ook onze serveerster behoort tot de vriendenkring. “We kunnen nergens heen, We kunnen niets zeggen,” vertelt zijn vriend David. Hij werkte jarenlang als electrotechnisch ingenieur in de voormalige DDR, nu loodst hij met een taxi toeristen door Havana. “Aan mijn tijd in Duitsland heb ik een motorfiets overgehouden. Die moest ik bij terugkomst in Cuba inleveren. Hier is alles van de staat.”

De frustratie van de Cubanen is niet zozeer hun armoede, als wel het feit dat hen van alles in de weg wordt gelegd om daar wat aan te veranderen. Ondernemerschap, behalve het meest marginale, is uit den boze. Tegelijkertijd zijn de salarissen bedroevend. Die worden betaald in Cubaanse pesos maar buiten hun rantsoenboekje om moeten Cubanen bijna alles in convertibles kopen, een munt die 24 keer zoveel waard is. De producten in die valuta – ook melk, sojaolie en geblikte groenten - worden door de overheid zo hevig belast dat ze duurder uitvallen dan in Nederland. “Voor mij is het bijna onmogelijk om van mijn pensioen rond te komen,’’ zegt Marissa (61) moeder van een zoon van in de twintig. Van de 240 pesos per maand die ze krijgt na een leven als verpleegster gaat negentig naar de huur en 68 naar een kleurentelevisie die ze afbetaald. Het recht om de TV te mogen kopen was een beloning die ze kreeg bij haar pensionering. Ze woont in de door bendes geteisterde wijk Cayo Hueso en is net getuige geweest van een gevecht tussen jongeren met honkbalknuppels. “Ik wens niemand de dood toe,” zegt ze, “Ik hoop dat Fidel snel beter wordt, maar iets moet hier wel gaan veranderen. Ik houd het nog wel vol maar mijn zoon niet meer. Die wil niets meer weten van het communisme. Hij schreeuwt dat iedere zogenaamd goede communist in dit land een miljonair is.” Voor ze vertrekt zegt ze bang te zijn dat ons gesprek een politieagent of een buurman is opgevallen. ‘Iedereen houdt elkaar hier in de gaten,” verzucht ze.

Hoe slagen de Cubanen er dan in in leven te blijven? Resolver, oplossen, zo noemt men het op Cuba. De een verhuurt illegaal een kamer aan buitenlanders, de ander vangt stiekem vis, een derde ruilt zijn riante woning voor een klein appartement en strijkt onderhands een geldbedrag op. In dat ‘oplossen’ schuilt de macht van de Cubaanse autoriteiten. “Iedereen is hier in overtreding want wie zich letterlijk aan de Cubaanse wet houdt, gaat dood van de honger,” zegt een Nederlander die al jaren op Cuba woont. “Dus om te overleven ben je wel gedwongen om wat te ritstelen, te stelen, of in de prostitutie te gaan. Omdat dat zo is heeft de politie altijd wel iets om de mensen te pakken. Meestal gebeurt dat niet, maar als het nodig is dan doen ze het. En dan ga je zo vijf of tien jaar het gevang in.”

Het is de combinatie van beperkingen, afzondering en verkapte spionage die veel Cubanen tot wanhoop drijft. De hoop leeft bij hen dat met het de facto aftreden van Castro hun geduld wordt beloond, en er een lente in Cuba wordt ingeluid. “Begrijp me niet verkeerd,” zegt David. “Hij, [en hij strijkt over zijn kin, het teken voor een baard] hij is een groot man, misschien wel de grootste van de 20ste eeuw, maar één man alleen kan niet alles weten. De zaken hier moeten gewoon veranderen en hij wil dat niet.”
De angst om iets tegen de staat te ondernemen is groot. “Er zijn wel mensen geweest die openlijk kritiek hadden, de oppositie noemen ze die,” zegt Alberto, “maar een paar jaar geleden hebben ze er 75 opgepakt en tot levenslang veroordeeld. Nu durft niemand meer iets te zeggen. Het enige dat wij kunnen doen is rustig blijven en afwachten.”

© Prensa Nueva

De namen, leeftijden en werkzaamheden van de betrokkenen zijn gefingeerd. De Cubaanse wet bestraft het ongeoorloofd spreken met buitenlandse journalisten met een geldboete en een gevangenisstraf.